Blauwe ogen

Blauwe ogen

Ik had hem maar één keer ontmoet, lang geleden. 

Het was de avond van mijn leven. Ik was nog jong, mijn botten kraakten nog niet en ik kon draaien, zwieren en springen. Alles wat ik wilde bewegen bewoog zonder protest, niet zoals deze dagen. Ik had hem al gezien. Hij droeg een zwarte jack in de klamme hitte van de kroeg, maar de warmte leek hem niet te deren. Zijn ogen waren helder blauw en toen ik ze eenmaal had gezien, kon ik zijn blik niet meer loslaten. Wat ik ervoer was geen liefde, eerder een mengeling van pure fascinatie en herkenning. Maar niets uit zijn reactie deed blijken dat ook hij die herkenning ervoer. Wel begonnen we te dansen. Er was geen kennismaking, geen geflirt, geen aangeboden drankjes. Er was slechts muziek en beweging. Ondanks dat zijn uitstraling nogal koeltjes was, was zijn beweging dat niet. Ik voelde noch de hitte van een gepassioneerde dans, noch enige afstand. Ik voelde me sterk, zeker en stralend. Alsof zijn koelte mijn vuur versterkte voelde ik me vrijer dan ik me ooit gevoeld had. Zijn handen waren duidelijk en zeker, maar ondanks zijn duidelijke leiding, voelde ik een intense vrijheid. Hij zou me altijd vangen, hij zou daar altijd naast me zijn. Deze ruimte was onze speelplaats, alle anderen als schimmen verdwenen. Pas toen zag ik voor het eerst een glimlach over zijn gezicht strijken. Zijn blik nog intenser voerde me mee.

We waren op een open plek in het bos, onze plek, mijn plek. Mijn lichaam werd los omringd door een jurkje en mijn voeten omhelsden de aarde. We vingen zonnestralen terwijl we dansten, terwijl we door het gras rolden en de takjes uit elkaars haren plukten. We aten zoete pruimen en dronken het lekkerste water dat ik ooit geproefd had. We renden achter elkaar aan tot we elkaar vingen, maar vooral bleven we dansen. Het leek eindeloos te duren, ondanks dat het niet echt was. Niet in dat moment. We stonden slechts op de dansvloer. Ik danste tot ik niets anders meer kon dan in zijn ogen staren en er niets anders meer was. Dat, was de eerste keer dat ik een hartaanval had. Met een schok werd ik me weer bewust van mijn lichaam, voelde mijn hart razen en mezelf ineenzakken. Tot de grond overal was en de lucht overal was en onder boven was en boven onder; ik wist het niet meer. Niets wist ik meer, behalve de zware druk op mijn borst, de ademhaling die ik niet meer naar binnenkreeg of niet meer naar buiten, en die blauwe ogen die door alles heen zo duidelijk waren. Ik voelde hem naast me, zijn hand tegen mijn gezicht. Ik zag zijn ogen zonder te zien.

‘Haal adem,’ zei hij. Ik wist niet zeker of ik hem eerder had horen spreken, maar zijn stem klonk overal en nergens. ‘Haal adem, word wakker. Het is nog geen tijd’. Ik kon niet spreken, maar vroeg zonder woorden: ‘waarom niet? Waarom ben je bij me?’

‘Ik wilde je zien,’ was slechts het antwoord, ‘ik wil je zien, word wakker.’ Ik werd wakker. Er was geen bos, geen dansvloer. Er waren geen mensen meer, geen blauwe ogen. Er was slechts een wit plafond en twee ziekenhuisbedden. In het ene bed lag een oude man, in het andere lag ik.

In dat moment kon ik het nog niet bevatten. Nu begrijp ik meer dan ik toen had gewild. Maar wijsheid komt nou eenmaal met de jaren. En jaren had ik meegenomen, doorleefd, en achter me gelaten. Nu kraken mijn botten en zucht en steunt mijn lichaam met mijn meubels mee. Het rollen door het gras heeft plaats gemaakt voor het schuifelen door de kamer, voet voor voet. Bewegen in stop-motion noemt mijn kleindochter dat, ‘bewegen in stukjes’. En ja, ik voel me als losse stukjes verdwaald door de tijd.

Nu zit ik in een stoel voor een raam in een kleine kamer in een groot gebouw. Buiten beweegt de wereld snel en haastig. Binnen ben ik met al mijn stukjes. Moe van al de stukjes. Ik voel een hand op mijn schouder en kijk op. Blauwe ogen. Ik knipper, maar de helder blauwe ogen blijven terugkijken. ‘Dit is de nieuwe broeder,’ zegt de verpleegster met het rode haar. Zij is er altijd ’s ochtends. Ze heeft een vriendelijke lach, maar op het ontbijt zit vaak een rode haar. Ik knik en glimlach. Zij knikt, glimlacht en loopt weg.

‘Goedemorgen mevrouw,’ zegt hij vriendelijk. Er is geen kilte in zijn ogen, slechts blauwe stralende ogen omringt door een jong en licht koppie. ‘Ik kan niet meer dansen,’ zeg ik en geef hem een knipoog. Hij kijkt me even verbaasd aan en glimlacht dan terug. ‘Zolang uw geest en hart maar kunnen blijven dansen,’ antwoordt hij warm. Ik denk aan mijn geest en hart. Ook mijn geest bestaat tegenwoordig uit stukjes. Losse stukjes die niet altijd meer passen in elkaar. En mijn hart, gebroken en geheeld, beschadigd en geliefd. Maar met mijn ogen dicht kan ik dansen, voel ik de herinnering van vrijheid in mijn lichaam en geniet mijn hart net als toen. Een glimlach verschijnt op mijn gezicht en ik voel warmte en energie door mijn lichaam stromen. Ik voel me sterk, zeker en stralend. Zijn blauwe ogen, ik zie ze zonder te kijken. Ik voel zijn rust, zijn uitnodiging om te dansen.

Mijn ogen open ik niet meer. Ik weet, dit is mijn laatste hartaanval. Niet langer geeft het op hol slaan van mijn hartritme chaos, maar brengt het uitzicht op rust. Sterk en zeker voel ik zijn hand op mijn schouder rusten. ‘Het is tijd’ zeg ik en hoor mijn stem vervagen. Ja, antwoordt mijn lichaam en een gevoel van rust overspoeld me. Het maakt niet meer uit wat boven of onder is, wat lucht of grond. Adem hoeft niet meer naar binnen of naar buiten. De wereld is niet langer de mijne om te ervaren. Er zijn slechts die blauwe ogen om te volgen tot het eindige oneindig wordt en ik mijn weg terugvind naar de open plek in het bos.