Nachtverhalen

Nachtverhalen

Het was zo’n nacht waarin de dingen er net anders uitzagen dan tijdens de normale dwaling naar huis. De wind gleed langs haar gezicht. Het geruis van de stad achterlatend, stak ze de gracht over. De gietijzeren leuning van de brug voelde koud onder haar vingers. Ze hield van de herfst. De verkleuring van de bladeren, de wind, een verandering van tijd. Haar aandacht werd getrokken door een spel van licht op het water en ze hield stil. Het water weerkaatste het laatste licht van de stad, de stad kende altijd laatste restjes licht. Het gaf haar rust. Haar ogen volgden de spiegelingen over het water naar de kade. Daar zag ze hem gehuld in een grijze jas starend naar de sterren.

Het was vreemd. Hij leek bijna te verdwijnen in zijn omgeving, maar nu ze hem eenmaal had gezien, kon ze haar blik niet langer van hem losmaken. Zijn blik bleef gericht op het eindeloze universum. Zijn ogen waren groen, groener dan ze zou moeten kunnen onderscheiden in de nacht. Ze kon niet zeggen hoe lang ze daar al stond toen hij plots knipperde en haar recht aankeek. Haar hart sloeg over. Ze voelde zich betrapt of vooral gezien. Hij gebaarde haar om naar hem toe te komen. Wat moest ze doen? Een deel van haar wilde weglopen. Je loopt niet midden in de nacht naar een wildvreemde. Toch voelde ze het verlangen hem te ontmoeten. Het voelde haast alsof het iets zou veranderen, ook al had ze geen idee wat. 

Ze stond naast hem zonder zich te herinneren dat ze besloten had te komen, zonder precies te weten hoe ze naar hem toegelopen was. Ze wilde iets zeggen, maar haar stem viel weg voordat woorden zich konden vormen. Hij gebaarde haar te gaan zitten. Van dichtbij leken die ogen nog groener. Op zijn gezicht stond meer leven getekend dan dat ze in eerste instantie had geschat. Het was een vriendelijk gezicht. Ze liet zich naast hem op de grond zakken en keek met hem mee naar boven. Er waren geen sterren, realiseerde ze zich.